Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [1]Tegen Egypte; tegen het heir van Farao Necho, koning van Egypte, [2]dat aan de rivier [3]Frath, [4]bij Karchemis was, dat Nebukadrezar, de koning van Babel, [5]sloeg, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda. 1. Of, van Egypte, of de Egyptenaars. 2. Of, die, te weten Farao Necho. 3. Eufraat. Zie Gen.2:14; alzo in het volgende. 4. Of, te Karchemis; verstaande zulks van den koning Farao Necho zelf, hebbende zijn leger daaromtrent; alzo het onzeker is of hij ten tijde van Josia, dien hij overwon, deze stad [die Sanherib den Syriers afgenomen had] na de overwinning heeft ingenomen, dan of hij nu wederom met zijn leger daarvoor is geweest om die te winnen, of van dien tijd af de belegering voortgezet heeft; zie 2 Kon.23:29; en 2 Kron.35:20; idem, Jes.10:9. 5. Bij het leven van zijn vader Nabopolassar, nadat Jeremia zulks alles tevoren geprofeteerd had, gelijk volgt; na welke nederlaag de koning van Egypte tehuis bleef, hoewel hij ten tijde van Zedekia nog een tocht voornam, maar tevergeefs;; zie 2 Kon.24:7, en boven hfdst.37 vs.5,11.